Vakbonden Vakbonden FNV, CNV en VCP hielden zaterdag een demonstratie in Amsterdam. De opkomst was „magertjes”. Is er nog een toekomst voor de bonden?
Om de actievoerders op de Dam in beweging te krijgen, heeft FNV-voorzitter Han Busker zaterdagmiddag niet veel nodig: de oogst van de afgelopen nieuwsmaand is genoeg. Het faillissement van twee ziekenhuizen: boegeroep. Een kabinetsvoorstel dat vast werk minder vast maakt: een fluitconcert. Twee miljard euro extra naar het bedrijfsleven, nu de dividendbelasting overeind blijft: in de motregen zwelt het gejoel nog verder aan.
De opkomst op de demonstratie, van Dam naar Museumplein, georganiseerd door FNV, CNV en VCP, loopt in de duizenden – een fractie van de 1,7 miljoen vakbondsleden in Nederland. „Magertjes”, zeggen Theo Blinderman (54), Hans van Oordt (52) en Yonne Grose (44). De drie werknemers van liftenbouwer Schindler voeren bij hun bedrijf al maanden actie voor een betere cao, maar hebben nog geen resultaat gezien. „We staan hier ook om een signaal aan de bonden af te geven”, zegt Theo. „De beuk mag er wel in van ons.”
De vakbonden hebben het zwaar: onvrede genoeg, maar tot succes leidt het verzet zelden. Het CBS telde in 2017 het grootste aantal stakingen in bijna dertig jaar. Dat die stijging ook dit jaar wordt doorgezet, lijkt met een blik op de protestgolf onvermijdelijk. Leraren, agenten en medisch personeel hebben de afgelopen maanden actie gevoerd en ook buiten de publieke sector broeit of broeide het: van de metaalindustrie tot het openbaar vervoer, van Ryanair-piloten tot veerpontschippers op de Maas.
Maar succes is er slechts met mate. Het politieprotest leidde tot een nieuwe cao, maar in de metaalsector zit het overleg muurvast. Sinds 2012 verloren de vakbonden bovendien zeker 200.000 leden.
Het roept de vraag op hoeveel invloed de vakbonden nog hebben, als leden weglopen en resultaat ongewis is. Valt het tij nog te keren?
Je kunt zeggen: heel wat dat er überhaupt gestaakt wordt. In 2015 maakte De Unie, de vakbond voor middelbaar en hoger opgeleid personeel, nog bekend geheel met staken te stoppen. „De oude strijd tussen kapitaal en arbeid”, zo verklaarde voorzitter Reinier Castelein die beslissing, „dat is klets binnen de moderne arbeidsverhoudingen”. Duur voor de bond, onprettig voor de buitenwereld, ineffectief aan de onderhandelingstafel.
Zover als De Unie gingen de andere bonden niet, maar het staken nam ook daar nieuwe vormen aan. Legden bouwvakkers tijdens de grote staking van 1995 nog meer dan 40 dagen de sector volledig stil, zover komt het nu niet.
De stakers kozen voor andere methodes . Zo voerde de zorg deze zomer stiptheidsacties uit, waarbij geen millimeter extra werk werd verricht: geen overuren, geen flexibiliteit bij roosterwijzigingen. Actievoerende politieagenten deelden geen boetes uit. In het onderwijs werd per toerbeurt gestaakt – elke regio een dag.
Daar komt een ander gevoel bij: dat bij onderhandelingen door de bonden wel erg veel water bij de wijn werd gedaan. Is die aanpak, in de naweeën van de crisis, te slap geweest, zoals het zaterdag morrend klinkt onder de demonstranten? Het was in ieder geval een symptoom van de afkalvende machtspositie van de bonden. Hoe minder werknemers zich aansluiten, des te geringer de sympathie van het bredere publiek als een actie het land lamlegt. En die teruggang begon ver voor de crisis.
„Het gaat nu al meer dan dertig jaar één kant op”, zegt Niek Jan van Kesteren, „en die kant is: de afbrokkeling van de vakbond”. Dat moet niet alleen werknemers zorgen baren, zegt de oud-directeur van VNO-NCW, ooit geroemd als ‘koning van de polder’. Ook werkgevers en overheid hebben weinig te winnen bij een verzwakt tegenwicht. „Het hele model staat onder druk.”
„De vakbond is niet eeuwig”, zegt Sjaak van der Velden, gepromoveerd op de Nederlandse stakingsgeschiedenis. Kijk maar naar de 19de eeuw: de opkomst van grote fabrieken, uitbuiting op de werkvloer, ontstemde arbeiders die onder het motto ‘Ontwaakt, verworpenen der aarde’ het werk neerlegden tot er betere voorwaarden op tafel lagen. „Daar was geen onderhandelen bij”, aldus Van der Velden. „Alleen strijd.”
Geen wonder dat werkgeversorganisatie AWVN zich vorige maand roerde: de vereniging wil zelf de boer op om de aanhang van de vakbonden te vergroten. „Het is ook in het belang van het bedrijfsleven om een kritische vakbond als gesprekspartner te hebben, en om te voorkomen dat het draagvlak onder de cao wegslaat”, stelde AWVN-voorzitter Harry van de Kraats in het FD. Zo probeert de vereniging meteen de poten weg te zagen onder spontane initiatieven à la PO in Actie.
Op het Museumplein reageerde Arend van Wijngaarden, cao-coördinator bij CNV, sceptisch op het AWVN-plan: „Laat ze eerst maar eens met betere voorstellen komen bij de onderhandelingen.”
Dat is niet het enige obstakel. De wereld van het werk is veranderd. Contracten variëren, flexwerkers vallen bij klassieke cao’s buiten de boot. Werkplekken zijn kleiner geworden en het precieze takenpakket verschilt per werknemer. Dat betekent: minder directe collega’s, minder werkverbanden, minder gedeelde belangen. Het wordt steeds lastiger collectieve actie op touw te zetten.
Dat het verzet desondanks zo beperkt blijft – Van Kesteren breekt zich er het hoofd over. „Het is toch raar dat dit hélemaal geen thema is in de politiek, iets waarop kiezers zich verenigen. Die organiseren zich veel eerder rond immigratie, integratie, identiteitsvraagstukken. Daar gaat het sentiment over. Als de afbrokkelende macht van de vakbond echt veel mensen bezighoudt, dan zou het zich op den duur politiek moeten vertalen.”
Hun werkgever vreest inderdaad weinig van hun verzet, beamen liftbouwers Hans, Theo, en Yonne. „Hij doet de stakingen af als speldenprikjes”, zegt Theo. „Maar doorgaan moeten we. Dan worden die speldenprikjes vanzelf een keer een stomp in je porem.”