Het Nederlands vrouwenvolleybalteam werd dit jaar vierde op het WK, een historische prestatie. Tennisster Kiki Bertens beleefde een succesvol jaar, evenals de Nederlandse volleybalsters, maar hoe zorg je er als sportbond voor dat dergelijke successen worden omgezet in een stijgend ledenaantal?
De vraag is: hoe nut je sportieve successen uit als sportbond? Hoe zorg je ervoor dat dergelijke prestaties worden omgezet in een stijging van het ledenaantal en een grotere bekendheid van je sport? Dat is nog niet zo eenvoudig, stelt voormalig volleybalcoach Peter Murphy. “Veel heeft te maken met je identiteit als sport”, meent hij. Maar het slechtste wat je kunt doen, is wachten tot de leden vanzelf naar je toekomen, vindt oud-hockeyster Minke Booij, die tot vorig jaar manager vrouwenvoetbal was bij de KNVB. “Voordat je als sportbond succes hebt, moet je er al voor zorgen dat je infrastructuur goed is.”
Peter Murphy. “Het ledenaantal van de volleybalbond schommelt al jaren zo tussen de 115.000 tot 120.000 leden, terwijl er een potentieel is van achthonderdduizend leden.”
Murphy: “Om de complexiteit van dit vraagstuk aan te geven, heb ik twee voorbeelden. In 1996 behaalden de Nederlandse volleyballers Olympisch goud op de Spelen van Atlanta. Vier jaar ervoor wonnen ze zilver. Je zou zeggen: geweldige exposure, nog nooit vertoonde prestaties; dat levert extra leden op. Niet dus, en onderzoek wijst uit dat het zo ook niet werkt. Het tweede voorbeeld komt uit 1992. De Amerikaanse basketballers, inclusief de sterren Michael Jordan en Magic Johnson, wonnen met overmacht goud op de Spelen van Barcelona. In Nederland wilde ineens ieder kind op basketbal. Den Bosch kon de toeloop van kinderen niet aan. Dit geeft aan dat je er moeilijk een vinger op kunt leggen.”
Booij: “Dat is ook lastig. Maar wat je als sportbond wel kunt doen, is ervoor zorgen dat je sport aansprekend is en je potentiële leden ook echt aan je weet te binden. Bij de hockeybond was de infrastructuur goed, mede omdat verenigingen zijn ingericht op zowel jongens als meiden en de faciliteiten over het algemeen goed zijn. Bij het meidenvoetbal is dat nog niet overal het geval. Voetbal is nog steeds een mannenbolwerk. Er zijn nog altijd clubs waar meiden die willen voetballen raar worden aangekeken en zich moeten omkleden in het scheidsrechtershokje. Gelukkig zien steeds meer clubs de toegevoegde waarde van meiden en vrouwen binnen hun vereniging.”
Murphy: “In het volleybal is er wel een goede infrastructuur. Wat ik beluister en zie, is een onvoldoende kader op kwalitatief niveau, waardoor kinderen niet altijd de juiste coaches tot hun beschikking hebben. Dat is bagger. Daarnaast mis je in het volleybal de dagelijkse coverage in de media en het creëren van idolen.”
Booij: “Het uitdragen van de waarden van je sport is iets wat het hockey goed heeft gedaan, vind ik. In 2006 verscheen ‘Goud’, een documentaire over onze nationale hockeyploeg. Daarin zag je hoe we trainden, wat voor verschillende types er in het team zaten en hoe we met elkaar een team vormden. Voetbal heeft recent hetzelfde gedaan. De KNVB heeft rondom het EK in eigen land ingezet op het beter leren kennen van de verschillende spelers; Shanice van de Sanden is bijvoorbeeld een totaal ander type dan Lieke Martens. Ik denk dat die binding goed gelukt is. Veel speelsters zijn ineens bekend geworden bij het grote publiek. De KNVB heeft laten zien dat meidenvoetbal er voor iedereen is.”
Murphy: “Daarmee kom ik op een praktisch probleem. Het liefst was de Nederlandse volleybalbond na het succes op het WK in Japan (waar Oranje vierde werd, de beste prestatie ooit, red.) het land ingegaan met de internationals. Maar dat kon niet, omdat de speelsters een dag na het WK alweer naar hun clubs in het buitenland moesten. Als je ze hier had gehad, had je een huldiging kunnen organiseren, clinics kunnen houden en in tv-programma’s kunnen zitten. Die exposure mis je nu.”
Minke Booij. “Sportief succes komt niet vanzelf, maar voordat je succes hebt, moet je zorgen dat je je zaakjes op orde hebt.”
Booij: “Dat maakt het inderdaad moeilijker. Hockey heeft als voordeel dat onze competitie de beste ter wereld is, waardoor alle internationals in Nederland spelen. Daarnaast organiseren we hier veel toernooien. Om die toernooien heen vinden veel side-events plaats, wat ook een gunstige uitwerking heeft op de aanwas van kinderen. Zo kun je je sport optimaal promoten.”
Murphy: “Dat heeft er voor gezorgd dat de hockeybond is gegroeid naar ruim 250.000 leden. Het ledenaantal van de volleybalbond schommelt al jaren zo tussen de 115.000 tot 120.000 leden, terwijl er een potentieel is van achthonderdduizend leden. De NeVoBo gaat overigens ook de kant op van de hockeybond met het organiseren van grote internationale toernooien. Volgend jaar is hier het EK voor mannen en in 2022 het WK voor vrouwen met allerlei programma’s eromheen. Je moet scherpe keuzes maken.”
Booij: “Eén van de eerste vragen die ik destijds bij de KNVB heb neergelegd, was: zoek eens uit waar de vrouwelijke leden zich bevinden. Dat was nog nooit in kaart gebracht. Dat vond ik best gek. Bij de hockeybond weten ze precies hoeveel clubs er zijn, waar ze zitten en hoe groot ze zijn. Toen we het uit hadden gezocht, vonden we best wat gebieden waar meiden helemaal niet konden voetballen. Als voetbalbond kun je niet op korte termijn drieduizend clubs helpen en verbeteren, maar je kunt wel een olievlek creëren door de goede voorbeelden te belonen, ze in de spotlights te zetten en als voorbeeld voor de rest te laten dienen. Sportief succes komt niet vanzelf, maar voordat je succes hebt, moet je zorgen dat je je zaakjes op orde hebt.”